Drie jaar WWZ
Onderzoekers hebben uitgezocht of de invoering van de Wet Werk en Zekerheid veranderingen heeft gebracht in het ontslagrecht. Ze hebben hierbij met name gekeken of de kantonrechter het verzoek tot ontbinding vaker afwijst, zoja, op welke gronden is de kans daarop groter en ze hebben uitgezocht of de toekenning van een billijke vergoeding wat bedoeld was als muizengaatje in echt onredelijke gevallen, vaak wordt toegepast.
De onderzoekers stellen vast dat het sinds de invoering van de WWZ moeilijker is om een werknemer via een ontbindingsprocedure bij de kantonrechter. Maar liefst een derde van de ontbindingsverzoeken wordt afgewezen. Vooral verzoeken op grond van de d-grond (disfunctioneren) worden vaak (72%) afgewezen. De grond waarop het meest wordt ontbonden is de g-grond: de verstoorde arbeidsverhouding. Vaak spelen bij een ontslag meer zaken een rol: de verhoudingen liggen minder goed en daardoor presteert de werknemer minder goed of wordt hij minder goed beoordeeld door zijn leidinggevende. Het systeem is daarom te rigide voor de dagelijkse praktijk op de werkvloer en daarom zal de wetgever nu ook een gemengde grond invoeren. Er wordt hierom luidt geschreeuwd, maar dit was ook zo onder de oude wetgeving en past mijns inziens beter bij de realiteit. De billijke vergoeding wordt in verhouding vaker toegekend dan in het begin van de WWZ maar nog steeds in uitzonderlijke gevallen. De onderzoekers concluderen dat de hoogte van de billijke vergoeding, dit in tegenstelling tot dit van de kantonrechtersformule en de transitievergoeding, niet afhankelijk is van de hoogte van het salaris dan wel de duur van het dienstverband. Er wordt echt per zaak gekeken naar de omstandigheden van het geval.